Historische ontwikkeling van tarwe
Circa 10.000 jaar geleden begon de tarweteelt. De oorsprong ligt in het zuidoosten van Turkije. Dit gewas werd eenkoren (T. monococcum) genoemd. Het is in genetisch opzicht diploïde, d.w.z. het bestaat uit twee exemplaren van elk chromosoom. In ongeveer dezelfde periode werd emmer (Triticum dicoccum) gedomesticeerd.
Bij emmer ging het om een verdere genetische ontwikkeling, om een natuurlijke kruising tussen twee wilde grassen: Triticum urartu (nauw verwant aan het wilde eenkoren (T. boeoticum)) en een geitenooggras. Deze waren allebei diploïde. Dit had tot gevolg dat deze nieuwe tarwesoort tetraploïde was, wat wil zeggen dat deze vier exemplaren van elk chromosoom bevat. Harde tarwe (durumtarwe) is eveneens tetraploïde en is net als emmer ontstaan uit een natuurlijke kruising. In de loop der jaren selecteerden landbouwers voortdurend tarweplanten van hun velden die gunstige eigenschappen bezaten – een eenvoudige oogst, een hoge opbrengst enz. - en de nieuwe tarwerassen domineerden.
Spelt en gewone broodtarwe werden de meest favoriete rassen. Deze twee rassen waren op hun beurt het resultaat van een natuurlijke kruising tussen emmer en de geitenooggrassoort Aegilops tauschii. Deze kruising maakte van de tetraploïde planten hexaploïde planten, die zes exemplaren van elk chromosoom bevatten. Er waren dus inmiddels 42 chromosomen tegen 14 chromosomen in de oorspronkelijke rassen. Deze natuurlijke genetische ontwikkeling was weliswaar heel succesvol, maar nam vele jaren in beslag. Daarom onderzoekt de huidige biotechnologie nu manieren om via heel doelgerichte genmanipulatie de genetische sturing sneller en efficiënter te laten verlopen.
Yara's bemestingsadviezen kunnen je helpen de maximale opbrengst te behalen. Bekijk onze aanbeveling voor tarwe.